Mijn oude ik

Laatst was ik bij een bijeenkomst ter ere van de verjaardag van een bekende Iraanse poëet. Daar kwam ik mijzelf tegen; mijn oude ik van zo’n twintig jaar geleden. Ik woonde toen nog niet zo lang in Nederland en was nog nooit op een Nederlandse verjaardag geweest. Totdat ik door een medestudent werd uitgenodigd.

Mijn beeld van verjaardagen was gebaseerd op Iraanse verjaardagsfeesten. Daar gaat men meestal uit zijn dak. Op zo’n feest wordt massaal gegeten, gedronken en gedanst. Iedereen is feestelijk gekleed. Je komt niet op een Iraanse verjaardag in je oude spijkerbroek, op gympies, of in een jurk die je ook naar je werk draagt.
Dus ik ging in mijn zwarte avondjurk en op hoge hakken naar de verjaardag van mijn medestudent, die met nog een paar studenten van de Haagse kunstacademie antikraak in een leegstaand bejaardenhuis woonde .
Eerst dacht ik dat ik op het verkeerde adres was. De deur stond open en het huis was heel donker en stil. Met het adres in mijn ene hand en een cadeau in mijn andere, schoot ik de enige jongen aan die ik in de lange lege gang tegenkwam. Hij wist van de verjaardag en wees naar het eind van de gang, waar de kamer van Jus was.
In een grote, lege, en met een paar kaarsjes verlichte kamer, zaten een paar jongens op de grond en op de vensterbank. Anderen stonden in een kring te babbelen. Sommigen hadden een flesje bier in hun handen, anderen een plastic bekertje met wijn. En ik?Ik probeerde mij de rest van de avond, zo goed als dat ging, in het donker te verbergen.
Twintig jaar later ging ik in mijn spijkerbroek en op mijn gympies naar de verjaardag van de bekende Iraanse poëet. Het feest was in een literair café en er waren talrijke poëten uitgenodigd om hun gedichten voor te dragen. Tussen de diverse genodigden, die toch min of meer op elkaar leken, waren er een paar die er uitsprongen. Zij zaten samen rond een tafel in een hoek van het café. Van die tafel hoorde je uitzonderlijke reacties. Zij lachten niet mee, praatten wanneer iedereen stil was, en liepen heen en weer als de rest rustig zat.
Tussen de feestelijk aangeklede dames en heren rond die tafel zat ook een jonge vrouw in een zwarte avondjurk. Zij keek met een teleurgestelde, verveelde blik de zaal in. Ik herkende mijn oude ik in haar. Zij wilde hier ook niet zijn. Zij vroeg zich af waar ze in godsnaam was beland.
In de pauze ging ik naar die tafel. Het waren landgenoten die nog maar een paar jaar in Nederland woonden. En zij, met haar mooie jurk, vroeg of het echt een verjaardagsfeest was. Het lijkt hier op een dodenherdenking, zei ze. En, voegde ze toe, er is geen muziek, er wordt niet gedanst, en er heerst zelfs geen vrolijke sfeer .
Ik keek om me heen. Mensen dronken hun drankje in kleine kringetjes. Ze spraken zachtjes met elkaar met hun armen over elkaar. ‘Welkom in Nederland,’ wou ik zeggen.
Maar ik zei: ‘Laten we een muziek draaien.’ De sfeer veranderde op slag. Het werd eindelijk een echt feest.

Firoozeh Farjadnia groeide op in Kermanshah, een plaats in het Koerdische deel van Iran. In 1995 vluchtte ze op 25-jarige leeftijd naar Nederland, waar ze een opleiding Bouwkunde volgde.
Firoozeh schrijft romans, korte verhalen en columns. In 2014 debuteerde ze met de roman Postvogel (uitgeverij Jurgen Maas). In mei 2017 verscheen haar tweede roman in het Farsi.
Ze werkt momenteel aan een korte verhalenbundel en aan haar derde roman.