Hoe zit het nu eigenlijk met de Koerdische partijen in Turkije?

Op 24 juni zullen, als gevolg van de grondwetswijziging die vorig jaar in een referendum is goedgekeurd, voor de eerste keer in Turkije de presidents‑ en parlementsverkiezingen tegelijkertijd worden gehouden. Op de kandidatenlijst van een van de deelnemende partijen, de Koerdische Democratische Partij van de Volkeren (HDP), prijkt haar voormalig partijleider Selahattin Demirtas, die momenteel gevangen zit.

De in 2013 opgerichte HDP is de zoveelste in een al bijna dertig jaar oude reeks van Koerdische partijen in Turkije, die onder steeds weer nieuwe namen opereerden en keer op keer hun activiteiten als gevolg van ingrijpen van staatswege hebben moeten staken. Om die reden is het nuttig om de voorgeschiedenis van de HDP uit de doeken te doen door al deze partijen eens op een rijtje te zetten.

De oprichting van HEP

De Koerdische partijvorming in Turkije begon in het begin van de jaren negentig. De in oktober 1991 aangetreden coalitie van DYP en SHP leidde bij de Koerdische bevolking in Turkije tot hoge verwachtingen. De SHP had in 1990 een rapport over de Koerdisch kwestie opgesteld. Daarin werden suggesties gedaan om de noodtoestand en het bestaande systeem van dorpswachten af te schaffen, politieke gevangenen amnestie te verlenen, Koerdisch onderwijs mogelijk te maken en Koerdische uitzendingen op radio en televisie toe te staan.

De deelname van enige Koerdische parlementsleden aan een conferentie in Parijs  onder de titel “Koerden: mensenrechten en culturele identiteit” had binnen de SHP voor problemen gezorgd. De parlementariërs Ahmet Turk, Mahmut Alinak, Adnan Ekmen, Mehmet Ali Eren, Salih Sumer, Ismail Ozal Önal en Kenan Sönmez werden in november 1989 uit de partij gezet.

Daarop hebben deze geroyeerde afgevaardigden in juni 1990 de Partij van de Arbeid van het Volk (HEP) opgericht. In 1991 nam de HEP samen met de SHP deel aan de algemene verkiezingen, met als gevolgen dat via de SHP‑kandidatenlijst niet minder dan 20 HEP-leden lid van de Grote Nationale Assemblee zijn geworden.

De moord op Vedat Aydin

Tijdens de algemene vergadering van de mensenrechtenorganisatie in Ankara in oktober 1990, had de provincievoorzitter van de HEP in Diyarbakir, Vedat Aydin, zijn toespraak in het Koerdisch gehouden. In juli 1991 werd Aydin in zijn huis in Diyarbakir gearresteerd; twee dagen later werd zijn gemartelde lichaam gevonden. Het was de eerste in een reeks van onopgeloste moorden in het Koerdische deel van Turkije. Aan zijn begrafenis namen tienduizenden mensen deel, die zo tot één van de eerste volksdemonstraties in Diyarbakir uitgroeide. Zij eindigde in een bloedbad: de deelnemers werden met automatische wapens beschoten, en volgens drie officiële en verschillende niet‑officiële bronnen vielen er meer dan twintig dodelijke slachtoffers.

Toen enige maanden later, tijdens hun beëdiging op 6 november 1991, de nieuwe HEP-parlementariërs Leyla Zana en Hatip Dicle in hun moedertaal wilden spreken, leidde dit tot een rel. Eenstemeer omdat Zana daarbij met een haarband in de kleuren geel, groen en rood het podium opliep, om in het Koerdisch “ik heb deze eed voor de Koerdische en Turkse volksbroederschap afgelegd” te zeggen. Een en ander leidde ertoe dat het Constitutionele Gerechtshof de HEP ontbond, met als rechtvaardiging dat de HEP ernaar streefde “om de ondeelbare eenheid van de staat met zijn land en natie te doorbreken en dienovereenkomstig te handelen”.

Oprichting en ontbinding van de DEP

Vooruitlopend op de mogelijke gerechtelijke ontbinding van de HEP was in juni 1991 al een tweede Koerdische partij opgericht, de De Democratiepartij (DEP), en de HEP‑vertegenwoordigers in de Grote Nationale Assemblee stapten nu over naar de DEP. Deze DEP zou een belangrijk doelwit vormen van Tansu Ciller, de eerste en tot nu toe enige vrouwelijke premier van Turkije, een van de politici die voor de onopgeloste politieke moorden verantwoordelijk gehouden moet worden.

Amper twee jaar later zou ook de DEP door een verbod worden betroffen. De rechtszaak die daartoe moest leiden ging in december 1993 van start. Als reden werden de toespraken van partijvoorzitter Yaşar Kaya en enkele partijmededelingen gegeven. Ook de DEP werd beschuldigd van “handelen tegen de ondeelbare integriteit van de natie van de staat”. Tegelijk begon Ciller met een campagne om DEP‑afgevaardigden uit het parlement te krijgen.

En anders dan vorige keren, toen Koerdische parlementsleden eenvoudig van partij wisselden om hun loopbaan te kunnen continueren, werden de DEP-ers nu op 3 maart 1994 door de politie met harde hand uit het parlementsgebouw verwijderd, en op 17 maart zelfs gearresteerd. Sommigen vluchtten naar het buitenland en vormden daar vervolgens het Koerdische parlement in ballingschap.

Op 8 december 1994 werden Leyla Zana, Orhan Dogan, Hatip Dicle en Selim Sadak wegens lidmaatschap van een subversieve organisatie tot 15 jaar celstraf veroordeeld. Het Hoger Gerechtshof heeft vanwege een hoger beroep het dossier opnieuw behandeld. Na 10 jaar te hebben vastgezeten werden zij in 2004 vrijgelaten.

Op grond van hun rechtszaak concludeerde het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) dat Turkije het recht op een eerlijk proces geschonden had. Op 17 juli 2001 verplichtte het Turkije dienovereenkomstig om het viertal in totaal een vergoeding van 140.000 dollar te betalen. Maar het hen aangedane onrecht viel in het niet bij het lot dat anderen trof.

In deze periode zijn niet minder dan 76 leden van de HEP en de DEP vermoord, waarbij de moordenaar nooit is opgespoord. Onder hen bevonden zich HEP‑parlementariër Habip Kılıç, DEP-afgevaardigde Mehmet Sincar en de bestuurder van de provincie Batman Metin Can. Bovendien werden in februari 1994 bomaanslagen gepleegd op het DEP‑hoofdkwartier en acht andere gebouwen van de partij.

HADEP en de verkiezingen van 1995

Vrijwel onmiddellijk na het verbieden van de DEP ging de Koerdische politieke beweging in mei 1994 over tot de oprichting van een nieuwe politieke formatie: de Democratie van het Volk Partij (HADEP). Van alle Koerdische politieke partijen zou de HADEP nog de langste levensduur hebben. Toch kwam ook voor de HADEP het keerpunt al snel: met het tweede partijcongres van juni 1996, dat gehouden werd in de overdekte sporthal van Ankara.

Partijleider Murat Bozlak en 50 HADEP‑parlementsleden werden in hechtenis genomen, op grond van de beschuldiging dat tijdens de bijeenkomst de Turkse vlag gestreken zou zijn. Het Staatsveiligheidshof van Ankara veroordeelde daarop Bozlak en de voorzitter van de partij-afdeling Istanbul, Hikmet Fidan, tot zes jaar gevangenisstraf wegens “hulp aan de leden van een illegale separatistische terroristische organisatie”.

Daarop volgde een periode van aanhoudende arrestaties, waarna de HADEP bij de lokale verkiezingen van 18 april 1999 in 37 gemeenten (waaronder Diyarbakir, Ağrı, Batman, Bingöl, Hakkari, Siirt, Van) kandidaten verkozen zag. Bij de landelijke verkiezingen op dezelfde datum slaagde de partij er daarentegen vanwege de kiesdrempel van tien procent niet in om tot de Grote Nationale Assemblee door te dringen.

Twee maanden daarna bevestigde het Staatsveiligheidshof van Ankara de eerder aan de gearresteerde HADEP-afgevaardigden opgelegde straffen, waardoor Bozlak en een hele reeks van andere partijleden voor de toekomst van de politieke activiteiten werden uitgesloten. In juni 2000 werd ook HADEP‑voorzitter Ahmet Turan Demir tot een jaar gevangenisstraf veroordeeld vanwege zijn toespraak tijdens het Vredesfestival;  en daarenboven kreeg hij een boete van 800 miljoen TL opgelegd. Op 13 maart 2003 is de HADEP tenslotte ontbonden. Het Constitutionele Hof oordeelde unaniem dat de partij het centrum van terrorisme geworden was.

De DEHAP en DTP

Na de ontbinding van de HADEP werd in 2005 de Democratische Volkspartij (DEHAP) opgericht. Na de oprichting van een nieuwe partij, de Democratische Samenleving Partij (DTP), trok DEHAP zich uit de politiek terug om op te gaan in een volgende politieke groepering, de Democratische Samenleving Beweging (DTH).

De Democratische Samenleving Partij (DTP) was op 9 november 2005 opgericht en werd gezamenlijk voorgezeten door Ahmet Türk en Aysel Tuğluk.. Haar eerste congres hield zij op 26 juni 2006. De nieuw gekozen Türk eiste onomwonden dat de regering met een oplossing voor het Koerdische vraagstuk moest komen, en dat daarbij ook de PKK volledig betrokken zou moeten worden, zodat deze in de toekomst eveneens op geweldloze wijze aan het democratische politieke leven deel zou kunnen nemen.

Op het in Diyarbakir gehouden congres van 26‑28 oktober 2007 werd een voorstel gedaan voor het formuleren van een nieuwe overkoepelende identiteit voor het hele land, waarbij elk regio en autonome entiteit binnen Turkije met zijn eigen kleuren en symbolen op democratische wijze zichzelf zou kunnen besturen. Terwijl bij de verkiezingen van 2004 in 1 metropool, 3 provincies en 32 districtengemeenten Koerdische kandidaten werden verkozen, werden die getallen de volgende keer respectievelijk 1, 7 en 51. In totaal behaalde de DTP in het hele land 5,4% van de stemmen. De AKP van premier Erdogan was daarentegen in het Koerdische gedeelte van Turkije niet erg succesvol.

Maar opnieuw volgde na het succes al snel het einde. In april 2009 begon de staat met gerechtelijke acties tegen de leiders en leden van de DTP, op 11 december 2009 werd de partij door het Constitutionele Hof opgeheven.

Als opvolger van de ontbinden DTP werd in 2008 de Vrede en Democratie Partij (BDP) opgericht. Omdat zij kon voldoen aan de eis dat zij in 41 districten georganiseerd was, kon zij al aan de lokale verkiezingen op 29 maart 2009 deelnemen. In juni 2014 besloten de DTP-parlementariërs om zich daarbij aan te sluiten. Op 11 juli 2014 veranderde de nieuwe partij haar naam in Partij van Democratische Regio’s.

Opnieuw met HDP

Tenslotte werd op een congres op 27 oktober 2013 de Democratische Partij van de Volkeren (HDP) opgericht, die nu nog bestaat. De partij kent een duoleiderschap, dat momenteel wordt vervuld door Sezai Temelli en Pervin Buldan. Ook deze Koerdische partij riep al snel tegenstand op; zo ging in 2014 tot een haatcampagne van start, omdat de HDP de bevolking had opgeroepen om tegen ISIS de straat op te gaan.

In juni 2015 besloot de HDP om deel te nemen aan de Turkse parlementsverkiezingen, wat met het oog op de hoge verkiezingsdrempel van 10 procent tot de nodige discussie leidde. Op 5 juni, aan de vooravond van de verkiezingen, werd in Diyarbakir door de ISIS een bomaanslag gepleegd op een bijeenkomst van de HDP, die veel aanwezige partijleden het leven kostte. Het gerucht dat achter de aanslag niet ISIS, maar de AKP-regering zou zitten, heeft nadien tot hoogoplopende controverses geleid.

Bij die algemene wist de HDP met 13,12 % van de stemmen 80 parlementsleden te krijgen. De partij was daarop zelfs door twee ministers vertegenwoordigd in het 63ste kabinet van de Turkse Republiek. Het uit Kocaeli afkomstige parlementslid Ali Haydar Konca werd minister van de Europese Unie, zijn collega uit Izmir Muslum Dogan minister van Ontwikkeling. Nog dat najaar, op 23 september 2015, namen beiden echter alweer ontslag. Bij de nieuwe parlementsverkiezingen in november dat jaar behaalde de HDP slechts 10,75% van de stemmen, wat in 59 parlementszetels resulteerde.

De afgelopen jaren hebben bomaanslagen van ISIS aan honderden mensen die dichtbij de HDP stonden het leven gekost. Door bekentenissen van gearresteerde ISIS‑militanten is inmiddels aan het licht gekomen dat al deze aanvallen gesteund werden door AKP. Na de bomaanslagen in het Koerdische deel van Turkije is daar een avondklok ingevoerd. In het kader van de daarop geïntensiveerde hevige gevechten tussen de PKK en de Turkse staat werden HDP-politici van medeplichtigheid aan terrorisme beschuldigd. De partijleiders Selahattin Demirtas en Figen Yüksekdağ zijn met veel andere HDP‑leden – zowel parlementsleden als plaatselijke bestuurders – gevangen gezet. Opnieuw wordt hiermee aan de Koerden het uitoefenen van hun politieke rechten ontzegd.

De foto van Selahattin Demirtas gebruikt in dit artikel is van journalist Özgür Aydin. De foto is gemaakt in 2015 in het district Cizre van Sirnak.

Handan Tufan (1990) studeerde aan de Dokuz Eylül University in Izmir, Turkije. Na haar studie begon ze als verslaggever bij de Dicle News Agency, om later over te stappen naar de Jin News Agency. Voor haar werk ontving ze de Gurbetelli Ersoz Women's Journalism Prize.