Filmmaker Sergej Kreso vluchtte in 1993 vanuit de Joegoslavische oorlog naar Nederland. Na een trilogie over de oorlog richtte hij zich op ander werk – zijn verhaal als vluchteling was uitverteld. Nu vraagt hij zich af: wat is belangrijker, de vluchteling of de mens daarachter?
Het was herfst 1993. Het asielzoekerscentrum waar ik toen met mijn vrouw en tweejarige dochter aankwam, was gevestigd in een voormalig klooster in het zuiden van Nederland. Het is moeilijk om een groter contrast voor te stellen dan tussen de lawaaierige chaos van de Joegoslavische oorlog die we achter ons lieten en de rust die het klooster uitstraalde.
De stilte deed me goed. Ik voelde me als een schipbreukeling die heel lang geen grond onder zijn voeten had gevoeld. Mijn lichaam en mijn geest hunkerden naar de rust die ik ze al maanden niet kon geven. Daarom bracht ik de eerste dagen in het AZC vooral door in onze kleine, eenvoudige kamer, die de drie bedden, evenveel stoelen, één tafel, een ijzeren kast en een televisie nog kleiner deden lijken.
Lezen gaf rust
Pas na enkele dagen begon ik al wandelend met mijn dochter de gangen van het voormalige klooster te onderzoeken. Tot mijn grote verbazing ontdekte ik op de tweede verdieping een deur, waarop een bord met ‘bibliotheek’ stond. En inderdaad, achter de deur was een bibliotheek. Heel klein, eigenlijk net iets groter dan onze slaapkamer, maar het had alles wat je van een bibliotheek kon verwachten: een paar tafels, enkele stoelen en, natuurlijk, kasten met boeken.
Maar de inhoud van de bibliotheek was verrassend. Daar stonden niet de meest bekkende titels van de wereldliteratuur of bestsellers. Nee, de inhoud van de boekenkasten representeerde de literatuur van meest onrustige en ellendige landen van dat moment. Afghanistan, Somalië, Joegoslavië, Irak… In de bibliotheek kon ik, net als alle andere vluchtelingen, elke dag twee uur doorbrengen. Zo lang was de bibliotheek open. Ik ontdekte er slechts een paar nieuwe boeken uit mijn vaderland, maar dat hield me niet tegen om eerder gelezen boeken, die ik op mijn duimpje kende, opnieuw te lezen. Het gaf me rust.
Mentaal verlamd
Op een dag sprak een maatschappelijk medewerker me aan tijdens mijn bezoek aan de bibliotheek. Hij werkte bij het COA en wist uit mijn dossier wat ik eerder in mijn leven had gedaan. Hij was nieuwsgierig of ik aan het schrijven was. Misschien een boek? Of een filmscenario? Iets waarin ik mijn oorlogservaringen zou verwerken? Of mijn vluchtverhaal vertellen? Ik had geen antwoord op zijn vraag, maar ik zei “Misschien”. Hij vroeg heel vriendelijk of ik de ruimte van de bibliotheek wilde gebruiken. Ook buiten openingsuren. “Gewoon, als je tijd en inspiratie hebt om te schrijven. Het is heel belangrijk om jullie verhalen te vertellen.”
Voordat ik antwoord kon geven, lag de sleutel van de bibliotheek in mijn hand. Grappig hoe zo’n klein ding of gebaar een man, die net alles heeft verloren, rijk kan laten voelen. De daaropvolgende dagen bezocht ik de bibliotheek met regelmaat. Vooral als er niemand was en ik in mijn eentje boeken kon lezen. In die periode heb ik meerdere keren pen en papier in mijn handen genomen, vooral omdat ik de man die me de sleutel gaf niet wilde teleurstellen. Maar het wilde niet lukken. In al die dagen – en ik zweer het, er waren vele pogingen – heb ik geen één woord op papier gezet. Ik was mentaal verlamd. Mijn verhalen waren nog niet klaar om verteld te worden.
Oorlogs-trilogie
Pas elf jaar later, in 2004, heb ik mijn eerste film gemaakt. De film ging over een vluchteling uit Bosnië, die als fluitist in het symfonieorkest van Sarajevo heeft gespeeld en als vluchteling straatmuzikant is geworden. In 2007 volgde de tweede film ‘Graffiti Street’, die ik in het naoorlogse Sarajevo heb opgenomen en een jaar later de derde, ‘Jack, de Balkan en ik’. Daarin legde ik mijn persoonlijke oorlogsverhaal naast het verhaal van Jack Roskam, een Kongolese Belg die werd meegezogen in het Balkan-conflict en die vechtend in het Kroatische leger aan zijn persoonlijke principes trouw probeert te blijven.
Na de première van deze film feliciteerde een collega me met de woorden “Proficiat met de mooie trilogie over de oorlog in Joegoslavië”. Ik was verbaasd. Ik was geen trilogie aan het maken, zeker geen oorlogstrilogie. Maar ik kon het niet ontkennen: in drie films, die over verschillende mensen en totaal andere onderwerpen gaan, heb ik mijn eigen verhaal verteld. En dat was geen bewust proces. Het waren gewoon drie verhalen die ik moest vertellen.
Geen vluchteling meer
In de films die daarna volgden, heb ik me bewust van de oorlogsthematiek en mijn vluchtelingenverleden afgekeerd. Ten eerste had ik er niets meer over te zeggen. Ten tweede, ik wilde niet meer als een vluchteling gezien worden. Niet dat ik me daarvoor schaamde, integendeel. Dat is een deel van mijn leven en heeft me zowel mooie als lelijke momenten gebracht. Ik was gewoon geen vluchteling meer. Juist het doel van het vluchtelingenschap is om geen vluchteling meer te zijn. Dat is wat je doet vanaf het moment waarop je beseft dat je vluchteling bent: je probeert niet meer te vluchten, je zoekt een plek waar je kan blijven, je probeert te zijn wie je was voordat je vluchteling werd. Waarom zou ik dan als filmmaker een vluchteling moeten blijven?
Met deze vraag werd ik in de afgelopen jaren vaak geconfronteerd. Zo ook een jaar geleden toen ik als filmmaker en ‘ex-vluchteling’ te gast werd gevraagd op een bijeenkomst van filmmakers met het thema ‘Vluchten of filmen’. Een van de andere gasten was een Syrische filmmaker, die slechts enkele maanden eerder in Nederland was aangekomen. De gastheer die ons interviewde, vroeg hem op een gegeven moment hoe hij naar Nederland was gekomen. Het antwoord was niet verrassend: via de bekende route van Syrië via Turkije naar Griekenland en dan verder naar Nederland. De interviewer kwam langzaam maar zeker steeds dichter bij de cruciale vraag.
– Heb je jouw reis gefilmd?
– “Ja”, zei de man.
– Wat heb je gefilmd?
– “Alles, vanaf het vliegveld in Damascus en mijn vlucht naar Turkije.”
– Ook je tijd in het vluchtelingenkamp in Turkije?
– “Ja, natuurlijk.” De opwinding in de zaal was voelbaar. Deze man had goud in zijn handen, dacht waarschijnlijk elke documentairemaker en producent die daar aanwezig was.
– Hoe ben je dan van Turkije naar Griekenland gekomen?
– “Met een bootje”, antwoordde de Syriër, “dat was de enige mogelijke manier”.
– En je hebt de boottocht ook gefilmd? “Ja, ik heb dat ook gefilmd.” Ik geloof dat ik in het geruis dat zich door de zaal verspreidde het geluid van visitekaartjes die uit portemonnees getrokken werden, kon herkennen.
– Je wilt waarschijnlijk een film daarover maken. Weet je al wanneer?
– “Dat weet ik niet. Maar eerst zou ik graag een andere film willen maken. Een film over geluk en ons idee over wat geluk zou moeten zijn. Vanaf de geboorte proberen we omhoog te klimmen, een zo goed mogelijke opleiding te volgen, om een zo goed mogelijke baan te hebben, om later dezelfde – al dan niet nog betere – opleiding aan onze kinderen te kunnen bieden, zodat ook zij een goede baan vinden en zo verder. Maar ik vraag me af of dat echt geluk is. Ik geloof steeds sterker dat het niks met geluk te maken heeft. We zouden eigenlijk elke dag moeten afronden zoals we onze kinderen naar bed brengen, een kus geven en vragen: Ben je vandaag gelukkig geweest? Daarover zou ik graag een film willen maken.”
Het was stil in de zaal. Ik moet toegeven dat ik me schuldig voelde, omdat ik net als iedereen in de zaal meeging in de opwinding die het ‘gouden’ filmmateriaal van de man had teweegbracht. Opeens zag ik de discussie over vluchtelingenopvang, die destijds heftig werd gevoerd en waarbij vluchtelingen ‘gelukzoekers’ werden genoemd, in een totaal andere context.
Focus op tragiek en drama
Was het vluchtverhaal van deze man inderdaad belangrijker en interessanter dan de film over het menselijke streven naar geluk? Is de filmindustrie, net als de hele maatschappij, soms zo gefocust op de tragiek en drama waarmee de vluchtelingenverhalen uiteraard rijk gevuld zijn, dat ze de kleine, minder zichtbare verhalen van deze mensen niet zien of minder belangrijk vinden? Verwachten we van hen om hun oorlogs- en vluchtverhalen met ons te delen? Beperkt deze verwachting de filmmakers-vluchtelingen om verhalen te vertellen die niets met oorlog en migratie te maken hebben en die buiten die kader vallen? En uiteindelijk, bestaat er inderdaad een filmmaker-vluchteling of ben je gewoon een filmmaker?
Antwoorden op deze vragen zullen wij individueel als filmmakers net als de filmindustrie in het algemeen moeten zoeken. Of nog een stap verder: de antwoorden op deze vragen zullen niet allen bepalen hoe de filmindustrie zicht tot de vluchtelingenthematiek zal verhouden, maar ook hoe wij als mensen en de maatschappij met de vluchtelingen zullen omgaan.
Deze tekst werd op 15 juni tijdens de On File & Cineblend avond door Sergej Kreso voorgedragen en vormde de inleiding op de avond.
Beeld: Pexels