Als een gekooid dier zwerft Abdel – kapper uit Aleppo – rond in Amsterdam, op zoek naar een huis. Lastig als je nog in het AZC van ’s-Gravendeel woont.
Abdel deinst terug als hij het verhaal hoort van een Italiaanse student. “De Poolse arbeiders die in de volgende gang wonen, stelen voortdurend het eten en het bier uit mijn koelkast. Ze lopen ’s nachts schreeuwend langs onze kamers, slaan op de deuren en roepen om bier. Ze dreigen je in elkaar te slaan als je niet snel je drank afstaat.” Toch is Abdel’s enthousiasme nog niet verdwenen.
Omdat hij maar bleef aandringen, besloot ik met hem mee te gaan naar de afspraak met de kamerbemiddelaar in Slotervaart. Voor het aftandse wooncomplex sluiten twee buitenlandse studenten en een Nederlands meisje met haar moeder zich bij ons aan. Een kamer van 16 m2 doet 475 euro, inclusief gas, licht en internet. Exclusief duizend euro borg en 250 euro administratiekosten. De jonge bemiddelaar prijst als een volleerde autoverkoper ook een iets grotere kamer aan. Meer dan 20 m2 voor 530 euro per maand. De piepkleine keuken en badkamer moet je delen met drie andere bewoners. De doordringende etensgeuren moet je voor lief nemen. En de te verwachten geluidsoverlast door de dunne scheidingswandjes tussen de kamers kan je voorkomen door zelf een koptelefoon op te doen.
Voordat ik het in de gaten heb, heeft Abdel al gebeld met zijn broer in Noorwegen. Of hij snel 1250 euro kan overmaken voor zijn nieuwe huis. “Maar ben je dan van plan hier een kamer te nemen? Vergelijk dit eens met het AZC in s-Gravendeel. Is dit dan beter?”, vraag ik hem. Abdel geeft toe dat het geen vooruitgang zou zijn. Maar de wanhoop druipt van zijn gezicht.
“Ik wil niet meer met twee anderen in een kamer slapen, ik wil een huis in Amsterdam!”
Toetert hij iets te hard in mijn oor.
Een jaar geleden ontmoette ik Abdel voor het eerst in de voormalige gevangenis aan de Havenstraat, die de gemeente Amsterdam had ingericht als noodopvang voor vluchtelingen. Tussen de meer dan tweehonderd mannen uit Syrië, Irak, Afghanistan, Eritrea, Kazakhstan en Kosovo viel Abdel op omdat hij je consequent in het Nederlands aansprak. Zijn Engels bleek onvoldoende om zijn wensen duidelijk te maken, dus stortte hij zich vanaf het begin op het Nederlands. Dat was ook vrij gebrekkig, maar hij probeerde het tenminste, in tegenstelling tot veel van zijn Syrische landgenoten, die het engels wel beheersten.
Abdel maakte een veel jongere indruk dan hij werkelijke was (28). Gecombineerd met zijn onweerstaanbare glimlach die voortdurend doorbrak op zijn gestresste gezicht, nam hij veel vrijwilligers voor zich in. Hij legde dan ook snel contact met iedereen.
“Zij zijn heel gemene mensen, hoor, zij zijn niet aardig, veel Syriërs zijn gemeen,” bezweerde hij mij keer op keer. Naast zijn hartverscheurende vluchtverhaal uit het gebombardeerde Aleppo, was zijn verhaal over zijn ervaringen in een andere noodopvang eveneens heel sneu.
Op een dag versperden twee Syrische mannen hem de doorgang. Wat Abdel ook probeerde, zij lieten hem er niet door. Toen brak er iets bij hem. Hij kreeg een rood waas voor zijn ogen, stormde naar de keuken en pakte daar een klein wit plastic mesje. Daarmee ging hij dreigend en schreeuwend op de twee mannen af. Toen vond de bewaking het tijd om in te grijpen. Zij voerden Abdel af, er kwam politie bij en een van de twee mannen deed aangifte tegen Abdel wegens doodsbedreiging. Daar kwam vervolgens een rechtszitting van, die gelukkig dankzij een verstandige rechter en een betrokken advocaat uitliep op seponering van de zaak. In de tussentijd ontving Abdel een brief van de IND dat zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning minimaal was uitgesteld tot eind 2016, in afwachting van de uitspraak in zijn strafzaak. Gevolg was dat Abdel langer op zijn verblijfsvergunning moest wachten dan andere vluchtelingen.
Vergeleken met de negen jaar die Rodaan al Galidi (Hoe ik talent voor het leven kreeg) moest wachten tot hij weer verder kon gaan met zijn leven, viel het voor Abdel uiteindelijk nogal mee. Hij kreeg zijn verblijfsvergunning nadat hij ongeveer een jaar in Nederland verbleef. Vervolgens werd hij op zijn eigen verzoek voor huisvesting gekoppeld aan de gemeente Amsterdam. De tijd die hij doorbracht in de Havenstraat had hem net als de meeste andere bewoners daar verknocht gemaakt aan Amsterdam. Hij wist er de weg en kende al veel mensen. Dat de keuze voor Amsterdam zich ook tegen hem zou kunnen keren, kwam niet in hem op. In ’s-Gravendeel zou hij waarschijnlijk nu al een huis hebben.
In een optimistische bui nodigt Abdel mijn vrouw, mijn zoon en mij alvast uit om in zijn nieuwe huis te komen eten. En dan mag mijn zoon, die al meer dan tien jaar op een huis wacht, bij hem komen wonen. “Wel een beetje de omgekeerde wereld,” herhaalt Abdel mijn reactie.
Illustratie: ©Emma Ringelding