Bloemen en graven: de naoorlogse kogel is het gevaarlijkst

Sinds een paar maanden heeft Fatima dagelijks geschreven. Gisteren stuurde zij me een verhaal uit haar dagboek. Het ging over haar oorlogsjaren, vooral in de stad Aden in Zuid-Jemen. Ze vroeg me om commentaar en stelde als boektitel voor: “Bloemen en graven: de naoorlogse kogel is het gevaarlijkst”.

Fatima denkt dat het geschrift belangrijk is. Zij zegt: “Je moet over de misdaden tegen de burgerbevolking vertellen, tijdens de oorlog én daarna. Soms is de vrede niet volledig; eigenlijk is er géén sprake van oorlog én niet van vrede. Als de vijand op de frontlinies verslagen is, stuurt hij zijn vijfde colonne voor speciale operaties naar de steden, om de overwinning te verwarren.” In deze kleine geschiedenis vertelt Fatima over de laatste avond van één van de slachtoffers. Het verhaal luidt als volgt.

Jongen uit Aden

In een van de oude buurten in Aden woonde een jongeman van twintig jaar, met zijn kleine gezin. Zijn naam was Omer. Hij was mijn lieve neef – een slimme, creatieve en verfijnde jongen. Iedereen vond hem aardig. Duizenden jongens en meisjes volgden zijn Facebookberichten. Tijdens de oorlog stelde hij zich op als een humanitaire activist. Hij dacht dat de Houthi’s en de extremisten de grootste bedreiging waren. Hij kon zich niet voorstellen dat Aden een militiestad zou worden. Er is geen verschil tussen de Houthi’s en de extremisten. Zij zijn geestelijkheid. Iedereen van hen doodt de mensen in Gods naam. “Allah Akbar”.

“Aden is een mooie stad van vrede en samenleven. Hoe kan het ooit een sektarische stad worden? Hoe kunnen ze haar seculiere geschiedenis uitwissen? Dat is onmogelijk. Aden gaat nooit een stad van moord en doodslag worden”, zei hij altijd.

Bloemen en graven

Op de laatste avond dat ik met Omer chatte adviseerde ik hem om niet langer op Facebook te schrijven, omdat de situatie in de stad niet veilig was. Maar hij dacht dat ik overdreef, omdat ik van hem hield.
“Oh Omer! Ik ben ongerust”, zei ik.
Hij antwoordde: “Er is geen reden tot ongerustheid.” Hij lachte en vervolgde: “Ik zie God in de bloemen, terwijl jullie hem in de graven zien. Dit is het verschil tussen mij en jullie. Wat denk je ervan, Fatima? Zo ga ik het plaatsen”.
Ik zei: “Prachtig! Maar ik ben bang voor hen. Ze maken geen grapjes.”
“Hahaha, maar ik plaats het toch,” zei hij.
“Nee, nee, Omer, alsjeblieft!”
“Waarom? Het zijn alleen maar woorden, Fatima! En nu moet ik naar het café gaan. Kijk maar naar hun reacties. Tot zo.”
“Wees niet te laat en moge God je bewaren!”

Bericht aan God

Een van de extremisten schreef: “Als je tegen mijn mening bezwaar hebt, ga je meteen naar de hel.” Daarop reageerde Omer met: “Hoe kunnen we vrede verwachten van groepen waarvan het motto de dood is?”

Al enkele maanden had hij dreigbrieven ontvangen. Ze beschuldigden hem van ongeloof. Dus richtte hij een bericht aan God. Als een mysticus klaagde hij bij hem, op stille toon. “Vroeger kende ik U niet goed. Ik was altijd bang voor U. De mensen die beweren dat ze van U
houden, hebben me bang voor U gemaakt. Ik heb U echt aanbeden. Maar het was niet uit liefde maar uit angst. Maar nu ben ik niet meer bang. Ik wens U te zien en ik ga voorgoed van U houden.”

Moord

De moeder van Omer keek naar de klok aan de muur.
“Oh, het is al elf uur in de avond! Omer is niet terug gekomen. Hij heeft niet gebeld. Waar ben jij, mijn zoon? Ooh … Ik moet hem bellen.”
“Hallo”
“Hallo, met wie spreek ik? Waar is Omer? Wie bent u?”
“Ik… ik was onderweg. Toen zag ik de eigenaar van de telefoon op de grond liggen.”
“Wat zegt u?”
“Hij bloedt. Ze hebben op hem geschoten. Hallo?”
“…”
“Hallo?”
“…”
“Hallo?
“…”

[Noot] Saeed al-Gariri werkt aan een boek over de oorlog in zijn geboorteland, Hadramaut, ofwel Zuid-
Jemen. Hij is van plan om regelmatig delen te publiceren via RFG Magazine. Fatima is een van de
karakters uit zijn boek, maar de verhalen zijn waargebeurd.

Saeed Al-Gariri komt uit Zuid-Jemen. Hij is geboren op 14 oktober 1962 in Hadramaut. Hij promoveerde in de Arabische taal en literatuur aan Al Mustansiriya Universiteit in Irak en werkte dertig jaar aan de Universiteit van Aden en de Universiteit van Hadramaut. Hij was hoofdredacteur van het literaire tijdschrift en het tijdschrift over cultureel erfgoed van de Schrijversunie in Hadramaut. Daarnaast schreef hij in vele Arabische kranten en tijdschriften, meestal over literatuur, cultuur en politiek. Hij heeft ook vijf boeken in het Arabisch uitgegeven. Inmiddels woont hij bijna vier jaar in Nederland.