Toen ik voor het eerst vanaf de noordelijke kant van het IJ naar Amsterdam blikte, was het alsof de zee zijn armen in de vorm van grachten had uitgestrekt en ze liefdevol om de stad heen had geslagen. Ik zag een stad zonder gigantische monumenten, kathedralen en paleizen, zonder grote pleinen en wolkenkrabbers. Een kleine stad in vergelijking met Parijs, Londen, Rome of New York, met een bescheiden paleis op de Dam en een aantal historische monumenten. Niettemin is Amsterdam een metropool waar 180 verschillende nationaliteiten samenleven.
Onlangs werkte ik als antropologe mee aan het onderzoeksproject Ongekend Bijzonder, over de levensverhalen en orale geschiedenis van vluchtelingen in vier grote steden in Nederland. De centrale vragen betroffen het leven van respondenten in Nederland en hun bijdragen aan de steden waarin ze wonen. Ik interviewde alleen Amsterdammers en het viel mij al snel op dat de meeste deelnemers een bijzondere band hebben met de hoofdstad. Ook voor mijzelf is Amsterdam meer dan een woonplaats: de stad waar ik sinds 1989 verblijf, waar ik heb gestudeerd en gewerkt en waar ik getuige was van tal van bijzondere gebeurtenissen.
Duiven met duiven
‘Duiven met duiven, valken met valken, soort zoekt soort,’ luidt een uitdrukking in het Perzisch. En ik, links georiënteerde vrouw uit Iran, zocht in het begin naar mijn eigen soort in Amsterdam. Langzaam maar zeker leerde ik allerlei soorten mensen kennen en maakte ik vrienden.
Een stad heeft, net als zijn inwoners, een eigen verhaal en zijn eigen ‘binaire opposities’: facetten die recht tegenover elkaar staan. Zo heeft ook Amsterdam haar eigen leven met haar donkere, lichte, koude en warme kanten. Mijn Nederlandse vrienden vertelden mij veel over Amsterdam en hun leven hier. Bijvoorbeeld over het sociale stelsel en de solidaire geest van de stad of over de burgerij in de zeventiende eeuw. Over de rijke grachtengordel en de arme Jordaan die op korte afstand van elkaar werden aangelegd. Ook hoorde ik dat de stad al in de zestiende eeuw godsdienstvrijheid kende, of in elk geval het ideaal van ‘religievrede’. En dat in de achttiende eeuw de Verlichtingsfilosoof Voltaire naar Amsterdam kwam om zijn boeken zonder censuur te kunnen publiceren.
Dijken en polders
Mijn vrienden vertelden over dijken en polders. En hoe het vechten tegen het water de sociale cohesie en consensus in Amsterdam en Nederland had bevorderd. Ik vroeg mij af waarom de aanleg van duizenden kilometers ondergrondse kanalen (qanats) in mijn geboorteland Iran nooit tot een poldermodel heeft geleid. Misschien had het te maken met de regie van absolute machten, de eeuwige censuur van het vrije woord en gebrek aan een protestantse ethiek…
Een feministe vertelde mij over haar kinderjaren in de Tweede Wereldoorlog en over de Februaristaking in 1941. Zij vertelde mij ook over Rembrandt, over de vrije geest van de stad, over Spinoza, de jaren zestig van de vorige eeuw, de Dolle Mina-vrouwen en de homobeweging. En over haar emancipatieproces als lesbische vrouw.
Diepe kloof
Van een anarchist hoorde ik over het donkere verleden van de stad. Hij gaf mij een college over de VOC, slavernijgeschiedenis, NSB’ers en het Anne Frankhuis. Hij sprak ook graag over de kraakbeweging en de Provo’s, of over de rol van Amsterdam in de internationale drugshandel. Soms was hij boos over de gang van zaken in zijn stad, zoals over de diepe sociaal-culturele kloof tussen islamitische immigranten en de rest van de samenleving.
Op een dag stond ik in de grote marmeren hal van het Tropeninstituut. Tegenover mij, op de muur uit de eerste helft van de twintigste eeuw, zag ik twee bijzondere schilderijen met als titels Het Westen aan de ene en Het Oosten aan de andere kant. Een wetenschapper en zijn microscoop, een fabriek en een trein stelden het Westen voor, een Indonesische boer en zijn koe aan het ploegen op een rijstveld het Oosten. Een derde schilderij maakte een verbinding tussen de twee: De Samenwerking. Deze beelden herinnerden mij aan de oriëntalistische visie van het koloniale tijdperk, die nog steeds – bewust en onbewust – aanwezig is in de omgang tussen mensen.
De harten van de stad
Mijn eerste intieme kennismaking met de stad vond plaats op een warme zomeravond in augustus 1989. Toen ik vanaf het balkon van een huis, dat nog in de steigers stond, getuige was van het jaarlijkse Prinsengrachtconcert. Een podium lag in de gracht tussen tientallen boten en een enthousiast publiek. Na afloop van het concert zong het publiek de klassieker Aan de Amsterdamse grachten. Ik was meteen verkocht.
De Dam en het Museumplein zijn in mijn ogen de twee harten van de stad. Twee bijzondere plekken waar toeristen rondlopen en stadsbewoners feesten en demonstreren. Op 21 maart 1992 was ik op het Museumplein samen met tachtigduizend andere mensen om tegen racisme en vreemdelingenhaat te protesteren. Dat was tot dan toe de grootste demonstratie in zijn soort. Op dat moment hoorde ik erbij en woonde ik in een veilige stad. Ik voelde me thuis en was trots op de Amsterdammers.
Woede en trots
Op 2 november 2004 kwamen opnieuw duizenden mensen bij elkaar, op de Dam, om tegen een vreselijke en barbaarse terreurdaad te protesteren: de moord op Theo van Gogh. Mijn hart klopte in mijn keel en ik keek naar de woedende gezichten. Ik verwachtte harde wraakacties in de stad. Maar gelukkig kon burgemeester Cohen de boel op tijd bij elkaar brengen. De Amsterdammers waren heel boos maar niemand deed iets geks. Sindsdien denk ik vaak na over de grenzen van de vrijheid van meningsuiting. Voor mij is die vrijheid heilig, maar ik weet ook dat de prijs die we ervoor betalen vaak heel hoog is.
Van een heel andere orde, maar evengoed onvergetelijk, was een zonnige middag in juli 2010. Een gekleurde regen, een waterval van oranje bloemen op het Museumplein, die uit de hemel naar beneden kwam. Het was de dag van de inhuldiging van het Nederlandse elftal na het WK in Zuid-Afrika. Nederland verloor van Spanje en werd nummer 2 van de wereld. Ik liep de hele middag langs de grachten. Een half miljoen mensen, in oranje uitdossing, stond daar te wachten op hun helden die niet met de wereldtitel thuiskwamen. Ik geloofde mijn ogen niet: de nuchtere Hollander bleek in staat om zijn gevoelens op een extreme manier te uiten. De stad stond op zijn kop. Zo’n feest heb ik nooit meer gezien in Amsterdam, zelfs niet op Koningsdag.
Een offer op de Dam
Vreemd genoeg ontbeerde de hoofdstad tot voor kort een asielzoekerscentrum, ook al was zij door de eeuwen heen een veilige haven voor vluchtelingen. In augustus 2016 is het eerste AZC geopend, aan de Wenckebachweg in Amsterdam over de Amstel.
Helaas gebeurde er op 6 april 2011 iets schokkends in het hart van Amsterdam. Op die dag stak Kambiz Roustayi, een uitgeprocedeerde vluchteling uit Iran, zichzelf in brand voor het Nationaal Monument op de Dam. Een dag later overleed hij aan zijn verwondingen. Het was heel pijnlijk dat een vluchteling die elf jaar in procedure had gezeten, uiteindelijk voor dit monument, symbool voor de vrijheid, zelfmoord pleegde. Hij wilde met zijn zelfdoding een statement maken, het was een politieke daad. Maar ook sommige reacties van stadsbewoners waren schokkend. Zo waren er getuigen die zich klagend afvroegen waarom Roustayi ze juist op de Dam met zijn vreselijke daad moest lastigvallen. Ze kunnen niet begrijpen dat hij zich wilde opofferen in de hoop dat zijn daad een louterend effect op het Nederlandse asielbeleid zou hebben.
Verbroedering en tranen
Amsterdam kan ik me niet voorstellen zonder Ajax. Op 14 juli 2017 gebeurde er iets bijzonders in de stad, naar aanleiding van een treurige gebeurtenis. Een grote groep Amsterdammers en Ajax-spelers kwam bijeen bij de woning van Abdelhak Nouri, 20 jaar oud en Ajax-speler uit Geuzenveld. Honderden mensen stonden bij zijn ouderlijk huis om hun respect, steun en sympathie aan de familie te tonen. Nouri, een van de beste spelers van de wereld, verloor op 8 juli op het veld plotseling zijn bewustzijn en liep onherstelbare hersenschade op. Sindsdien werd Nouri keer op keer geëerd op de voetbalvelden.
Deze scène zag ik op tv: de vader van Nouri die, staande vanuit het schuifdak van een auto, de mensen bedankt. Heel ontroerend. Deze intieme gebeurtenis kreeg onmiddellijk een plek in het Amsterdams historisch museum, en in de harten van de stadsbewoners. Een bijzonder moment in de stadsgeschiedenis, waarop moslims en niet-moslims eindelijk bijeenkwamen en op hun eigen manier iets bijzonders deden – zowel bidden als vuurwerk afsteken – om hun medeleven te betuigen en hun solidariteit te benadrukken.
Met tranen in de ogen noemde burgemeester Eberhard van der Laan deze gebeurtenis tijdens Zomergasten op tv “een moment van verbroedering in de stad.” Wat een mooie en terechte woorden! Opnieuw voelde ik me thuis en ik herhaalde voor mezelf wat de burgermeester daarna zei: ‘Blijf de lieve stad’.
Beeld: Nissim Men